Als maintenance verantwoordelijke voelen we vaak de drang om als goede huisvader op te treden. We waken over de conditie van ons machinepark en proberen zo veel mogelijk problemen te voorkomen. In die laatste doelstelling durven we ons wel eens verliezen. De reflex ontstaat vaak om bij kritische installatie bepaalde onderdelen preventief te vervangen met het idee van ‘dan zitten er nieuwe onderdelen in en zijn we weer gerust voor een hele tijd …’. Een zeer plausibele redenering, was het niet dat statistieken ons andere dingen vertellen. Lagers zijn standaard machine onderdelen waarvan heel wat data beschikbaar is . Een eerste interessante en belangrijke statistische vaststelling is dat lagers een random faalpatroon hebben (faalcurve E). Met andere woorden, we kunnen niet op voorhand voorspellen na hoeveel draaiuren een lager gaat falen. Bij correct gebruik gaat hij theoretisch oneindig lang mee. Met deze theorie kan men dus al stellen dat lagers preventief vervangen geen zin heeft.
Wat kunnen we nog leren uit die statistieken? Het vroegtijdig falen van lagers heeft de volgende oorzaken:
- 34% omwille van Vermoeiing of Overbelasting
- 14% omwille van Vervuiling (afdichtingskeuzes)
- 36% omwille van Slechte Smering
- 16% omwille van Slechte Montage
De eerste twee oorzaken hebben te maken met het design en/of het ge(mis)bruik van de machine buiten hun gebruikersparameters. Eigenlijk verschuift men hierdoor het faalpatroon naar faalcurve B (slijtage) of C (Vermoeiing). Indien men het design aanpast en/of het misbruik elimineert, kan men lagerschade vermijden. Dit wordt dat ook wel ‘Reliability Engineering’ genoemd. Hierbij elimineert men statistisch bijna de helft van de falingen. Indien men echter niets (kan) doen moet men met deze situatie blijven leven, en dan is preventief vervangen van lagers een mogelijke oplossing. Als men tenminste een gevoel (gegevens) heeft over de MTBF (Mean Time Between Failures), en daarop zijn vervangingsfrequentie afstemt.
De twee laatste oorzaken van vroegtijdig falen hebben te maken met onze maintenance activiteiten zelf. In deze gevallen verschuift men het faalpatroon van random naar infantiel falen (faalcurve F), wat wilt zeggen dat, als we eens door de kinderziekten zijn, we terug in onze random faalpatroon zitten. In dat geval heeft het dus ook geen zin om preventief te vervangen, zoals we hierboven al gezegd hadden. Het is zuiver tijd en geld verlies. Sterker nog, de kans is groot dat men meer problemen introduceert dan voorkomt. Er wordt ook wel eens in de volksmond gezegd ‘Als het goed draait, blijf er dan met je fikken vanaf …!’.
Als onze goede huisvader problemen wilt voorkomen kan hij best focussen op ‘Reliabilty Engineering’ om de systeemfouten eruit te krijgen en op ‘Precision Maintenance’ om onmiddellijk na het vervangen in faalcurve E te zitten.
Bovenstaande redenering is van toepassing op alle onderdelen die een faalcurve E of F hebben. Bezin voor je begint is dan ook de boodschap.